De dood om je heen
Een hoge leeftijd bereiken heeft een prijs: generatiegenoten vallen weg. Hoe ga je om met verlies? Theologen Greteke de Vries en Hanneke Meulink-Korf schetsen in het FD uit eigen ervaring en die van mensen uit hun werkpraktijk wat het betekent als ‘het weefsel dat je draagt’ slijt.
De relatie met broers en zussen neemt een bijzondere plaats in in ons netwerk, aldus het essay in het FD. “Deze verbondenheid duurt een leven lang, of broers en zussen nu close zijn met elkaar of van elkaar vervreemd, of ze gedeelde interesses hebben of verschillende, of de een nou universitair geschoold is of de ander niet zelfstandig leven kan. Het verlies van een broer of zus betekent veel meer dan het afbreken van een contact, het betekent zelfs meer dan het slijten van het relationele weefsel dat iemand gevormd heeft.”
Wéér een rouwkaart
Het FD-essay beschrijft onder meer het verhaal van Vincent (1949) bij wie een rouwkaart op de mat. “Wéér een, denkt hij, de tweede deze maand. Na een vriend nu een oud-collega, ‘na een kort ziekbed’. Hij begint er gewend aan te raken, of is het murw?” Zijn enige broer stierf enhij denkt aan een dichtregel, die hem opnieuw aangrijpt: ‘Ik heb sinds mijn broer stierf geen reisgenoot’ (Martinus Nijhoff).
Reisgenoot verdwenen
Wanneer een broer of zus gestorven is, wordt het lastiger je levensverhaal te reconstrueren, aldus het essay in het FD. “Je mist dat andere perspectief op huiselijke situaties, op je ouders. Je verliest die erfenis van een gedeelde taal, uitdrukkingen, gebruiken. Het gesprek over het gezin van herkomst en wat daar allemaal is gebeurd houdt op. De reisgenoot is verdwenen.”