Nederland in 7 sociale klassen
Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat er in Nederland zeven sociale klassen zijn met grote onderlinge verschillen. In het SCP-rapport Eigentijdse Ongelijkheid is gekeken naar iemands positie in de maatschappij. Die hangt niet alleen af van opleiding, beroep, inkomen en financieel vermogen (economisch kapitaal), maar ook van ‘wie je kent’ (sociaal kapitaal), ‘waar je bij past’ (cultureel kapitaal) en ‘wie je bent’ (persoonskapitaal: gezondheid en aantrekkelijkheid).
De analyse levert zeven sociale klassen op: de werkende bovenlaag (19,9%); de jongere kansrijken (8,6%); de rentenierende bovenlaag (12,2%); de werkende middengroep (24,9%); de laagopgeleide gepensioneerden (18,1%); de onzekere werkenden (10,0%); en het precariaat (6,3%).
Willem en Maria
De groep laagopgeleide gepensioneerden (2,5 miljoen) is gemiddeld het oudst, vat het AD samen uit het SCP-rapport. Drie op de vier hebben alleen lagere school of een opleiding op lbo- of vmbo-niveau. Ze heten vaak Willem of Maria en wonen doorgaans in een koophuis. Ze hebben weinig schulden, maar ook geen groot vermogen. Hun leven waarderen ze met een 7,7, al leven ze niet altijd gezond. Twee op de drie zijn te dik. Ze stemmen vaak CDA, PvdA of 50Plus.
Aaltje en Johannes
De mensen uit de rentenierende bovenlaag (1,7 miljoen) zijn vaak al met pensioen en zitten er in hun koopwoning warmpjes bij, aldus het AD. Bijna één op de vijf heeft een vrij vermogen van een half miljoen euro. Hun leven waarderen ze met een 7,9. De meerderheid is hogeropgeleid. Vaak hebben ze traditionele voornamen als Aaltje en Johannes en ze worstelen weleens met hun computer. Ze gaan trouw naar de stembus en stemmen dan vaak op de VVD of CDA en GroenLinks.